Verhalen van bezoekers (pagina 4)

Deze pagina is bedoeld voor ervaringen van lezers. Hier kunnen jullie je eigen verhaal laten plaatsen, en dat kan van alles zijn. Het kan een leuk vakantieverhaal zijn, een reisverslag, een mooie ervaring die je met jouw bus hebt gehad enzovoort. Stuur jouw eigen verhaal in naar en het wordt gepubliceerd op deze pagina.

En daarmee basta!

auteur: Bernique Touw-Smits, augustus 2009

Ik was oud. Tevreden met mijn leven. Ik had geen andere toekomstverwachtingen dan een rustige oude dag in de nabijheid van Jo en Herna. Wij hadden samen grootse dingen gedaan. Toch veranderde kort geleden van de ene op de andere dag mijn leven ingrijpend.

De deuren van de garage, waar ik altijd de winter doorbracht, gingen open. Licht en lucht stroomden naar binnen. Het gezicht van Jo verscheen. Er vonkte iets in mijn binnenste. Tot dan was alles gewoon: ik werd opgehaald, we gingen weer op pad! Van pure opwinding sputterde ik stevig toen Jo de sleutel omdraaide. We reden naar huis en Herna kwam naar buiten. Ze liepen om me heen, poetsten hier en daar, veegden stof en spinnen weg. Met spijt zag ik ze verdwijnen. Spinnen waren altijd leuk gezelschap in de garage. Jo, Herna en ik gingen weer reizen: heuvel op, heuvel af, over drukke en eenzame wegen, familie van me groetend waar we ze ook maar tegenkwamen. Ik verheugde me erop.

Het werd avond. Onverwacht was het gaan regenen. Harde, loodrechte stralen. Naast mij op de oprit parkeerde een groene sportauto met linnen dak. Een chique cabrio, maar ik rij te lang mee om daar nog van onder de indruk te raken. Mijn aard staat dichtbij het volk, eenvoudig, doodnuchter, een tikje boers, dikbuikig. Meer een doener dan een prater, en niet bang voor vuile wielen. Hij leek me een beetje een opschepper. Zijn lichten doofden, maar het stel dat erin zat, stapte niet uit. Zwijgend stonden we naast elkaar. Ik vond het best zo, maar ineens begon hij te praten: “Reliant Sabre, 1995. En jij?”

“Volkswagen Transporter T3. Ik ben van ’84.”
“Hou jij het droog?” vroeg hij.
“Als altijd!” antwoordde ik.
“Ik niet. Al een tijd niet. Toch krijg ik geen nieuw dak. En moet je ze nu eens zien: naar het midden gekropen om niet nat te worden!”
“Bang voor regen, is ’t niet?” merkte ik op.
“Altijd hetzelfde,” antwoordde hij, “wij zouden ze moeten kunnen vertellen hoe verfrissend regen is voor je carrosserie.”
“Zij hebben een andere carrosserie.”
“Regen is er voor alle soorten.”

Pas na vijftien minuten ging het portier van de bestuurder open. De man holde naar de voordeur en belde aan. Jo verscheen. Met een paraplu liep de man terug naar de vrouw, die nu ook uitstapte. Samen onder de paraplu verdwenen ze naar binnen.

“Kom je van ver?” vroeg ik.
“Ik heb zo’n vijftien minuten gereden.”
“Zo dichtbij? Je bent hier toch nooit eerder op bezoek geweest?”
“Klopt. Tomtom moest de weg wijzen, dus voor hen is het ook voor ’t eerst. Zeg, jij ziet er nog krasvrij uit voor je leeftijd!”
Ik begon te glimmen als na een beurt met Meguiars Tech Wax 2.0. “Ik heb het getroffen.”

Op dat moment ging de deur open. De regen was minder geworden. Jo en het vreemde stel kwamen naar buiten. Ze gingen om me heen staan. Klopten, keurden en stonden ineens binnen. Het was toen, dat ik dat vreemde gevoel kreeg. Een soort van dofheid over mijn lak. Wat gebeurde er?
Toen ze het huis weer waren ingegaan, vroeg ik de Sabre: “Weet jij hier meer van?”
“Alleen dat ze jou gingen bekijken.”
“Wat is er aan mij dat het bekijken waard is?”
Hij bekeek me van voor tot achter. “Goeie vraag, maar smaken verschillen, nietwaar?”
Het stel kwam naar buiten en stapte in de Sabre. “Misschien wel tot ziens,” ronkte hij nog voor ze wegreden.
Wantrouwig keek ik hem na. Het rare gevoel bleef.

Twee dagen later kwam het stel terug, nu met een jongeman erbij. Ik werd weer beklopt, in mijn binnenste gekeken, en onder kleppen en stangen. De twee mannen wilden met me rijden. Jo ging mee. Ik was van plan flink tegen te sputteren, maar mijn motor is te goed. Ik kon niet doen alsof er iets verkeerd was. Wel bumpte ik harder dan nodig over de verkeersdrempels. “Prima vering,” zei de jongeman daarop, dus dat hielp niet. Jo vertelde dingen over me die, vond ik, privé waren. Over de nieuwe motor die ik een keer had moeten krijgen. Over de te lage parkeergarage waar ik in was gereden, met heel vervelende gevolgen. Het was pijnlijk en ik liep helemaal warm.

Na een tijdje gingen we terug. Maar ik was nog niet klaar met ze, de beurt was nu aan de vrouw. De jongeman ging achter het stuur zitten. Hij zei aardige dingen over me: het enige kleine plekje roest dat hij had gevonden, de motor die zo soepel reed. De vrouw keek nieuwsgierig rond en had het over mij als over een goede ‘oefenbus’. Nou vráág ik je! Oefenbus! Wát viel er nog met mij te oefenen?

“Hij rijdt als een zonnetje,” zei ze ook. Ha! Hoe rijdt de zon? Wie heeft ooit met de zon gereden? Maar ik wist het nu. Ik werd gedumpt. Jo en Herna deden me weg. Dankten me af. Drieentwintig jaren samen opgetrokken. Honderd-en-drieduizend kilometers onder ons voorbij zien glijden. Geluk en pech gehad. Hitte en kou doorstaan. De wereld gezien. Samen oud geworden. Waarom?

De man, de vrouw en de jongeman vertrokken. Jo en Herna keken ze na.
“Wat zullen ze doen?” vroeg Herna. Haar stem bibberde.
“Ik denk dat ze positief beslissen.” zei Jo.
“Jo, doen ze het niet, gaan wij volgende week weer fijn zelf weg met de wagen!”
“Misschien, Herna, misschien. Maar het is een feit, wij worden oud. De kinderen willen niet meer dat we zo blijven reizen. Ze hebben gelijk.”
“Ik vind het ergens zo jammer, Jo… ”
“Ik ook, Herna, ik ook. Maar dit zullen goede eigenaren zijn, daar ben ik zeker van.”
Herna schikte nog een gordijntje. Jo sloot mij af. Ze gingen naar binnen.
Wat ik gehoord had, maakte veel goed.

Ik gaf me niet zomaar gewonnen. Het stel noemde elkaar Thom en Bernique. Maar ik kreeg dat niet in m’n olie. De man zette me op een brug. Kroop op me en onder me. Maakte een trekhaak vast. Zal ik op mijn leeftijd nog moeten trekken en slepen! Hij keerde mijn accu’s en monteerde er afdekplaten op. Repareerde en smeerde het draaimechanisme van de stoelen die, ik zeg het met tegenzin, nu weer glijden en draaien als naaimachinespoeltjes. De man liet mijn linkerkoplamp uit z’n handen vallen. Ha! Ik was blij dat ik inmiddels onder het stof zat, anders had ie gezien dat ik glom van pret! Hij bleef er de pest in houden tot hij met een nieuwe kwam. Tomtom, waar die Sabre al over sprak, bouwde hij in in het dashboard. Ik vond het niks, dat gat wat gezaagd werd, maar ik moest het wel ondergaan. Waarschuwingslampjes voor het achteruit rijden kreeg ik. Die kan ik goedkeuren, en het staat nog feestelijk ook. Maar waarom een gat voor nóg een aansteker? En een bekerhouder bij de stoel? Speeltjes voor lieden die alles al hebben, noem ik het. Nieuwerwetse gewichtigdoenerij. Mijn kracht zit ‘m juist in de basale functies. Opsmuk past mij niet!

Langer dan een week heeft de man aan me lopen sjorren, trekken, boren, zagen, veranderen en poetsen. Tot de vrouw hem wegjoeg. Toen kreeg ik alles terug wat me bewoonbaar maakt. Heerlijke zachte spullen werden binnengebracht: handdoeken, lakens, kleding. Een streling voor mijn carrosserie.

De Sabre stond vlak voor me geparkeerd. “Er gaat iets gebeuren!” zei ik.
“Wat had je dan verwacht?” Ik bespeurde wrevel in zijn stem.
“Heb jij daar soms moeite mee?” vroeg ik.
“Voor jou is het leuk, voor mij niet. Tot nu toe gingen ze veel met mij op stap.”
“Mijn keus is het ook niet. Maar wat kunnen we doen?”
“Niks natuurlijk. Een automobiel neemt het leven zoals het komt, van fabriek tot schroothoop. Wij rijden, dus wij bestaan. En daarmee basta!”
Dat vond ik een wijze uitspraak van de Sabre. Hij wist hoe hij moeilijke dingen makkelijk kon zeggen.

De volgende middag was het blikkerend heet. Ik zag het huis afgesloten worden. We gingen dus op weg. De man en de vrouw waren vrolijk. Ik niet. Ik had zin om ze dwars te zitten. Toen de man achter het stuur ging zitten, begon ik met eens goed te kraken in mijn ophangbanden. Ha! Hij maakte zich meteen zorgen. Bij de eerste keer tanken liet ik een luchtje lopen waarvan ik weet dat mensen het onprettig vinden. Dat klopte nu ook. De man stopte het tanken, terwijl ik nog niet vol was. Nou moesten ze vaker stoppen! We reden een paar uren richting het zuiden. Ik werd een boot opgereden. Ik herinnerde me vaag dat ik dat al eens meegemaakt had. In het laadruim werd ik tussen een Hymer Camper en een vrachtwagencombinatie geperst. Ze zagen me niet eens staan. Over mijn dak heen pochten ze met elkaar over kilometers en motorvermogen. Ik had ze kunnen vertellen over mijn beroemde oudoom Herbie die filmster was geworden. In plaats daarvan verzonk ik in herinneringen. De eerste film van oom Herbie zag ik in de showroom waar ik stond, nadat ik van de band gekomen was. Wat een opwinding bracht die film daar teweeg! Wat een held op de racebaan was mijn oom!

Na anderhalf uur kwamen we aan, aan wat de overkant genoemd werd. De man stuurde me links de weg op. Daar raakte ik even door van m’n stuk. Ik wilde naar rechts, maar hij heeft een stevige hand van sturen en ik zag algauw dat de auto’s om me heen dezelfde baan hielden. Hij heeft me waarschijnlijk voor een ongeluk behoed.

Het was noodweer aan deze overkant, al laat en aardedonker. De wegen stonden vol water. Mijn wielen zwoegden als de schoepenraderen van een oude rivierboot. Die had ik eens gezien vanaf de oever van de Rijn. Bliksemschichten zetten de hele omgeving in lichterlaaie. Daar ben ik nooit blij mee geweest. Inslag is voor mij verre van leuk. Het stortregende en de ruitenwissers veegden slecht. Toegegeven, dat deed ik een beetje expres. Ze helemaal niets laten doen, durfde ik niet aan.

En toen stonden we, eindelijk, op een vrijwel leeg kampeerterrein. Het was midden in de nacht en nog steeds noodweer. De man had me plompverloren ergens neergezet. “We zien morgen wel hoe hij staat,” zei hij. In de stromende regen ging hij op zoek naar washokken. Inderdaad zagen ze er warm en moe uit. Hij kwam terug en zei dat er geen washokken waren. “Kook water, kook water!” riep ik. Eigenlijk weet ik best dat technisch niet bewezen is dat mensen luisteren naar autotaal, maar soms weet je het toch maar nooit. Want de vrouw zette inderdaad een pan met water op. Thuis had ze het bed al opgemaakt, daar had ze nu gemak van. Ze trokken de gordijntjes achterin dicht. Ze verduisterden de ramen voorin. De vrouw goot het water uit de pan in de afwasbak van het keukentje. Ze pakte een waslapje en begon de man af te wassen. Daarna deed hij hetzelfde bij haar.

“Lekker fris, hè?” zei ze.
“Ja,’ zei hij,” “dat helpt wél.”
Ze droogden zich met een handdoek en scharrelden om wat de potti genoemd wordt heen. Wat daar gebeurt, heb ik nooit goed begrepen.
“Wel wennen,” zei de man.
“We worden er vast handig in,” zei de vrouw.

Ze klommen in bed. Het licht ging uit. De regen roffelde op het dak en sloeg tegen de ruiten. Af en toe dreunde nog de donder. Ik wist dat hier en daar het tentdoek van het opgezette dak doorgesleten was. Dat kon nog wat worden, en ik kreeg bijna medelijden.
“Hij zal toch wel droog blijven?” vroeg de vrouw.
“Vast wel,” zei de man.
“Lig je lekker?”
“De ruimte valt me mee.”
“Knus zo, hè?”
“Ja.”
Het bleef even stil. Toen vroeg de vrouw weer: “Waar denk je aan?”
“Morgen naar dat abnormale kraken laten kijken. De benzineleidingen vertrouw ik niet. En de nieuwe ruitenwissers die ik gelukkig bij me heb, moeten erop.”

Dat deed het ‘m. Ons busje. En dat ze daar zo lekker lagen. En elkaar hadden gewassen met het weinige wat ik ze te bieden had. Ik schaamde me om mijn pesterijtjes. Eigenlijk waren ze heel zorgzaam. Net zo zorgzaam als Jo en Herna. Het was zoals de Sabre had gezegd: “Wij rijden, dus wij bestaan. En daarmee basta.” Ik moest er maar naar gaan leven. Hardop, maar zachtjes, oefende ik hun namen: Thom en Bernique. Ze liepen geolied.

VW T3 Westfalia camper met geopend hefdak